Verspreiding van de Amsterdamse Schoolvormgeving

Geplaatst op 17 april 2018

In de zomer van 2016 presenteerde het Stedelijk Museum de tentoonstelling ‘Wonen in de Amsterdamse School. Ontwerpen voor het interieur 1910-1930’. Het grote totaaloverzicht van de expressieve interieurs uit deze stroming werd een groot publiekssucces. Er was een jarenlang onderzoek aan voorafgegaan, waarbij – onder meer door oproepen in Art Deco magazine en Het Parool – veel verborgen schatten uit particulier bezit werden (terug)gevonden.

Circa 50 particuliere bruikleengevers werkten uiteindelijk mee aan de tentoonstelling. Conservator Ingeborg de Roode gaf in Art Deco magazine een toelichting bij het onderzoek en de tentoonstelling. Deze blog is een bewerking daarvan.

 

Herwaardering van de Amsterdamse School

De Amsterdamse School is vooral bekend door de uitbundige gebouwen met golvende baksteengevels, decoratief metselwerk en gebeeldhouwde details. Terwijl de meeste van die gebouwen buiten het oude centrum staan, is binnen de grachtengordel ook een deel van de honderden bruggen met gesmeed hekwerk en fantasierijke beelden prominent aanwezig. Na het hoogtepunt in de jaren twintig werd de Amsterdamse School in Nederland decennialang overvleugeld door De Stijl en het Bauhaus.

De functionalistische wind die na 1945 in de internationale culturele wereld waaide, was ook in het Stedelijk Museum voelbaar. In het tentoonstellingen- en verwervingsbeleid speelde de Amsterdamse School geen rol van betekenis. De herwaardering voor de stroming begon in de jaren vijftig in Italië. Guido Canella, werkzaam in Milaan als architect van expressionistisch aandoende gebouwen, noemde de Amsterdamse School ‘groots en smartelijk, zoals de jaren waaraan het perfect uitdrukking gaf’. Vlak daarna ontstond ook interesse in de Verenigde Staten: Helen Searing en Susan Frank schreven in de jaren zestig hun dissertaties over de architectuur van de Amsterdamse School.

 

Van architectuur naar het interieur

In 1975 organiseerde het Stedelijk Museum de eerste grote tentoonstelling met de architectuur als uitgangspunt. Hoewel daarin ook de interieurvormgeving van de stroming aandacht kreeg, bleek de interesse daarna lange tijd vooral uit te gaan naar de gebouwen en de beeldhouwwerken. In alle monografieën die werden geschreven – zoals over Margaret Kropholler (1991, de enige vrouwelijke architect), Hildo Krop (1992), Piet Kramer (1994), Michel de Klerk (1997) en H.Th. Wijdeveld (2006) – kwamen de meubelontwerpen er bekaaid van af. Uitzondering waren de publicaties van Frans van Burkom, die sinds zijn medewerking aan de tentoonstelling in 1975 bleef schrijven over de meubelvormgeving in het algemeen, en over die van Michel de Klerk in het bijzonder. De tentoonstelling Wonen in de Amsterdamse School. Ontwerpen voor het interieur 1910-1930 focust voor het eerst helemaal op het interieur van de Amsterdamse School en op de verspreiding van de stijl.

 

Het totaalontwerp van ‘t Reigersnest

Bijna alle architecten van de Amsterdamse School (naast Michel de Klerk, Piet Kramer en Joan van der Mey ook bijvoorbeeld C.J. Blaauw, Piet Vorkink & Jac. Wormser, en Eibink & Snellebrand) ontwierpen meubels en regelmatig ook hele interieurs. Het ideaal was een totaalontwerp, namelijk om in- en exterieur van een gebouw in samenhang met elkaar te ontwerpen. Dat was soms haalbaar, maar meestal niet, omdat de opdracht vaak alleen het exterieur (bij sociale woningbouw) omvatte of juist alleen het interieur of meubelontwerpen (bij veel particuliere opdrachtgevers). Een van de weinige Gesamtkunstwerke die toen zijn ontstaan en nog vrijwel intact zijn, is villa ’t Reigersnest (1921) in Oostvoorne, die Vorkink & Wormser voor de familie Hudig ontwierpen. Veel van de speciaal ervoor gemaakte meubelen, zoals het grote met de gebogen wand in de ovale eetkamer meebuigende buffet, zijn nagelvast bevestigd. De reden daarvoor is dat bij een vakantiehuis alle losse meubelen na het zomerseizoen opgeslagen dienden te worden, anders moest er ‘forenzenbelasting’ betaald worden. Nagelvaste meubelen konden blijven staan. Dat scheelde veel gedoe. De luxe vakantiewoning en prachtige tuin met monumentenstatus worden door de nazaten van de opdrachtgevers nog steeds als vakantieplek gebruikt, maar kunnen tegenwoordig ook worden gehuurd.

 

Rijkdom aan vormen en materialen

Door persoonlijke en professionele contacten, beïnvloeding via opleidingen en verenigingen breidde de groep architecten en beeldhouwers die met de Amsterdamse School geassocieerd werden, zich gestaag uit. Mede doordat ze opdrachten buiten Amsterdam kregen, naast Oostvoorne bijvoorbeeld ook in Utrecht, werd de invloed buiten de hoofdstad steeds groter. Via het tijdschrift Wendingen van de Vereniging Architectura et Amicitia, waarvan ze allemaal lid waren, werd het werk van de Amsterdamse school verspreid. De interieurobjecten worden net als de architectuur gekenmerkt door een rijkdom aan vormen en materialen. Lambriseringen en meubels zijn vaak gemaakt van exotische houtsoorten, smeedwerk komt terug in hang- en sluitwerk en in lampen. Interieurtextiel en behang tonen verzadigde, veelal secundaire kleuren – groen, oranje, paars – in sterk contrast met elkaar of met zwart. Ook hier spelen sculpturale totaalvormen en expressieve decoratie, net als bij het exterieur, een prominente rol. In het beste geval is de vormgeving uitbundig, anti-rationalistisch, fascinerend in zeggingskracht en soms van een overrompelende schoonheid.

 

Invloed op alle typen vormgeving

De Amsterdamse School had grote invloed op vrijwel alle typen vormgeving: van textiel tot sieraden, van boekbanden tot keramiek en glaswerk. Naast werk van bekende vertegenwoordigers zoals Michel de Klerk, Piet Kramer en Hildo Krop was er in de tentoonstelling juist ook aandacht voor minder bekende voorbeelden. Meubelbedrijven zoals Zijfers, Dijst, Dreesen, Deen en ook ’t Woonhuys voerden meubelen in de stijl van de Amsterdamse School uit naast ontwerpen in allerlei andere stijlen. In warenhuizen, kunstzalen en kunstnijverheidshuizen werden artistieke gebruiksvoorwerpen in allerlei materialen met de typische expressieve Amsterdamse Schoolvormgeving verkocht. Via advertenties, artikelen in tijdschriften zoals De vrouw en haar huis en via de inrichting van openbare uitgaansgelegenheden kwam een groot publiek in heel Nederland ermee in aanraking.

 

Tuschinski en de American Lunchroom

De bekendste uitgaansgelegenheid is natuurlijk Tuschinski, het filmpaleis dat in 1921 in Amsterdam zijn deuren opende. Verder werd in 1928 in de hoofdstad een van de ruimten van de American Lunchroom verbouwd. De in 1898 geopende eetgelegenheid in de Kalverstraat bezat verschillende zalen en probeerde om zijn clientèle te plezieren steeds met zijn tijd mee te gaan. Zo was het begrip ‘lunchroom’ bij de opening een nieuwigheid, adverteerde het bedrijf trots met de aanwezigheid van een ‘soda fountain’ en gaf het de verschillende ruimten regelmatig een nieuwe inrichting. Onder leiding van architect J.W.F. Hartkamp werd in 1928 ter gelegenheid van de Olympische Spelen een Amsterdamse School-interieur ingebouwd. Het Stedelijk Museum kreeg in de jaren vijftig, toen de ruimte ontmanteld werd, een aantal interieuronderdelen geschonken. De banken zijn bekleed met een handbedrukte trijp naar ontwerp van Jaap Gidding en de gebrandschilderde glas-in-loodlampen werden geleverd door het atelier van Willem Bogtman in Haarlem. Wie de opmerkelijke vergulde en beschilderde wandpanelen maakte is nog niet achterhaald, net zomin hoe de ruimte er precies uitzag, wantfoto’s zijn nog niet opgedoken.

 

Jaap Gidding en het Amsterdamse School-textiel

Jaap Gidding was een van de bekendste ontwerpers die in de Amsterdamse School-stijl werkten. Hoewel hij uit Rotterdam kwam, sloot zijn onder meer door het Duitse expressionisme beïnvloede werk naadloos bij dat van de Amsterdammers aan. Naast interieurs zoals de entreehal van Tuschinski ontwierp hij veel typen objecten, maar zijn interieurstoffen en vloerkleden met hun expressieve en kleurrijke patronen werden het bekendst. De productie van textiel in een Amsterdamse School-stijl kwam pas goed rond 1920 op gang, toen het Eindhovense bedrijf Léo Schellens en Co. verschillende ontwerpers opdracht gaf voor het ontwerpen van handbedrukte trijpen. Des te opmerkelijker is het dat architect Lambertus Zwiers al tijdens de slapte in de bouw rond de Eerste Wereldoorlog tot ontwerpen voor behang, stoffen en inpakpapier kwam die in vorm- en kleurgebruik Amsterdamse Schooleigenschappen tonen. De vormen lijken te verwijzen naar kronkelende zeedieren en de kleuren zijn fel en contrastrijk. Een paar jaar geleden kreeg het Stedelijk Museum een map met tekeningen en uitgevoerde behangstalen geschonken van zijn kleinzoon J.C. Snoeck Henkemans en zijn vrouw. Veel tekeningen zijn in 1916 gedateerd. Een deel daarvan zal in het Stedelijk te zien zijn geweest toen Zwiers er in 1917 exposeerde.

 

Nederlands-Indië

Zwiers werkte enige tijd in de Nederlandse kolonie en is zeker door de Indische cultuur beïnvloed. De invloed daarvan op de Amsterdamse School is al langer bekend. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat er ook invloed van de Amsterdamse School op de vormgeving in Nederlands-Indië was. Ontwerpers die in Nederland in contact waren gekomen met de stroming namen de expressieve vormentaal mee terug naar Nederlands-Indië en verwerkten deze subtiel in hun gebouwen en meubels. Het bekendste voorbeeld is de Chinese, op Java geboren, architect Liem Bwan Tjie. Voordat hij aan zijn opleiding Bouwkunde in Nederland begon liep hij stage bij onder meer Michel de Klerk en Piet Kramer. Aanvankelijk nam hij de vormentaal van de Amsterdamse School over, maar al snel zou hij overgaan op een meer zakelijke stijl, met art deco-elementen en invloed van de Chinese vormgeving. Ook lokale Indische warenhuizen, zoals bijvoorbeeld Toko van de Pol, voorzagen hun klanten van smaakvolle kunstnijverheidsproducten uit Nederland of van lokaal vervaardigde meubels volgens de meest modieuze stijlen. Deze refereerden in de jaren twintig en dertig behalve aan andere stijlen soms ook aan de Amsterdamse School in decoratie en vorm. In de tentoonstelling in het Stedelijk werd een van de kabinetten geheel aan Nederlands-Indië gewijd.

 

Verder lezen

De publicatie ‘Wonen in de Amsterdamse School. Ontwerpen voor het interieur 1910-1930’ bevat een kritische analyse van de meubelvorming van de Amsterdamse School, essays over de commerciële receptie, de internationale context en de hedendaagse invloed, en diverse casestudies. Red.: Ingeborg de Roode en Marjan Groot. 304 pp, Nederlandse en Engelse editie, vormgeving Kossman.dejong. NUR 640, 655, 656. Hardcover € 32,50; Nederlandse museumeditie € 25.

Foto: Erik & Petra Hesmerg

 

© Kunstconsult – 20th century art | objects

Citeren uit deze tekst is uitsluitend toegestaan met bronvermelding en met een link naar deze pagina.