Glaskunstenaar Chris Lebeau: De alchemist en het explosievenkoffertje

Geplaatst op 13 juni 2018

Gewapend met ‘explosievenkoffertje’ en in Leerdam opgedane kennis vertrok sierkunstenaar Chris Lebeau begin 1926 naar de Boheemse glasfabriek Moser und Söhne. Vanuit zijn drang tot experimenteren en schier onbegrensde fantasie, schiep hij daar drie winters lang glasobjecten van uitzonderlijke technische en artistieke kwaliteit.

Als ‘een veelzijdig virtuoos (...), gesteund door stevige vakkunde, gedreven door sterke intuïties en vurige idealen’, zo typeerde Just Havelaar de alleskunner Chris Lebeau (1878-1945) in een aan zijn Boheemse unica gewijd themanummer van kunsttijdschrift Wendingen. De basis voor Lebeaus Boheemse glas werd gelegd in de Glasfabriek Leerdam. Hier begon men omstreeks 1923 met het blazen van unica. Deze unieke glasobjecten kwamen voort uit een directe en spontane samenwerking tussen de kunstenaar en de glasblazer. Aangezien de nadruk lag op het experiment werd hierbij, in tegenstelling tot serieglas, van tevoren geen uitgewerkt ontwerp gemaakt; een eenvoudig schetsje voldeed. 

 

Leerdam Unica

Deze ‘kunstglazen’ kwamen niet alleen uit esthetische overwegingen tot stand. De idealistische directeur Cochius, die in 1924 nauw betrokken was bij de oprichting van de ‘Bond voor Kunst en Industrie’ (B.K.I.) stond een seriematige productie voor, waarbij kunstenaars en industrie op een gelijkwaardig niveau samenwerkten. Hij meende dat de unica ook de technische kwaliteit van het Leerdamglas op een hoger niveau zouden brengen. Enerzijds werd de technische bedrevenheid van de glasblazer vergroot terwijl anderzijds de kunstenaar meer praktische kennis van de techniek opdeed, zodat deze nog beter doordachte ontwerpen kon realiseren. 

Nadat Lebeau vanaf 1924 al diverse serieglazen voor de glasfabriek had ontworpen, nodigde Cochius hem in de loop van 1925 uit om unica te gaan maken. Andries Copier (1901-1991), die zich al ruim twee jaar met het meer experimentele glas bezig hield, introduceerde de verschillende versieringstechnieken: het insmelten van glasdraden en glasscherven, het iriseren van glas en het maken van verschillende cracquelés.

 

Cracquelétechniek

Bij iriseren wordt het glas in contact gebracht met in een oven verdampte metaalchloriden met een parelmoerachtig effect als gevolg. Dit kan ook worden bereikt met het inbranden van metaalzouten wanneer een glasobject is afgekoeld. Een cracquelé ontstaat wanneer glas dat metaaloxide bevat wordt uitgeblazen. Doordat de dunne metaallaag niet kan uitzetten ‘barst’ deze, wat resulteert in een cracquelure. De structuur van deze cracquelure kan grofweg gerelateerd worden aan de temperatuur van het uitgeblazen glas – grover naarmate het glasobject verder is afgekoeld – terwijl de kleur afhankelijk is van de toegepaste metaaloxide. 

Doordat onder andere over deze cracquelétechniek onenigheid ontstond, was Lebeaus aanstelling in Leerdam maar van korte duur. Copier verweet Lebeau dat hij unica had getoond zonder te vermelden dat de techniek Copiers vinding was. Lebeau op zijn beurt stelde dat Copier zomaar door hem bedachte vormen had overgenomen. Bovendien was hij verbolgen over het feit dat de unica niet onder zijn eigen naam werden tentoongesteld maar als ‘Leerdam-unica’. Het was voor de bijzonder principiële Lebeau – als geheelonthouder weigerde hij bijvoorbeeld drankserviezen te ontwerpen – reden om zijn heil elders te zoeken. 

 

Ludwig Moser und Sohne

Vrijwel onmiddellijk kon de vermaarde alleskunner terecht in de Boheemse glasfabrieken van Ludwig Moser und Sohne. Hier stond het glasblazen op een veel hoger niveau dan in Leerdam. In Bohemen werd glas van oudsher geblazen om geslepen te worden, wat hoge eisen stelde aan de kwaliteit van het kristalglas en de vaardigheid van de glasblazer. Waar men in Leerdam bovendien zittend en met behulp van een speciale werkbank met draagarmen de hete glasmassa wentelde, stónd men in Bohemen tijdens het glasblazen; een ogenschijnlijk onbeduidend gegeven met grote consequenties. Het betekende dat bij het modelleren en het draaien van de blaaspijp twee personen nodig waren, waardoor de kunstenaar veel nauwer betrokken was bij het ontstaansproces.

In de winters van 1926 en 1927 realiseerde Lebeau in Bohemen op contractbasis een reeks technisch en artistiek hoogstaande unica die tot op de dag van vandaag tot de verbeelding spreken. Vanuit zijn drang tot experimenteren en schier onbegrensde fantasie schiep hij een divers palet aan vormen en decoraties. De in Leerdam geleerde technieken voerde hij op tot een hoge graad van perfectie en paste hij toe in ingewikkelde combinaties. 

 

 

Experimenterend scheikundige

Neem bijvoorbeeld de hierboven afgebeelde lichtblauwe kelkvormige vaas met zeer wijd uitlopende vaasmond.In de craquelure is een patroon van verticale banen gerealiseerd. Om dit te bereiken gebruikte Lebeau een optiekvorm – een metalen vorm waarin het glas uitgeblazen wordt – met verticale ribben. Op de plekken van de ribben kon het geïriseerde glas niet uitzetten en de dunne metaallaag niet barsten, terwijl tussen de ribben wel een craquelure kon ontstaan. Het gedeelte van de kraag buiten de ribben heeft bovendien een fijner craquelé, wat verkregen is door dit glas buiten de optiekvorm extra te verwarmen en vervolgens ‘uit te slingeren’. Uiteindelijk werd de rand van de vaas afgezet met een blauwe glasdraad. 

Nooit gebruikte Lebeau hiervoor van tevoren gekleurd glas. De kleuren bracht hij pas aan tijdens de bewerking. Dit deed hij óf door middel van het insmelten van gekleurd glas – in poedervorm, als kleine scherfjes of in de vorm van draden – óf met behulp van chemicaliën. Veelvuldig gebruikte Lebeau zijn ‘explosievenkoffertje’, zoals hij dat noemde, gevuld met chemische stoffen die hij vanuit Nederland had meegenomen. ‘Lebeau is een experimenteerend scheikundige in zijn vak’, meende de schilder en kunstcriticus Just Havelaar later. ‘Onder zijn voorouders moet een alchimist zijn geweest...’

Op zijn terugweg naar Nederland begin maart 1927 reisde Lebeau via Leipzig, waar Moser op de Frühjahrsmesse, een Europese tentoonstelling voor toegepaste kunst, werk van hem toonde. De Nederlandse kunstcriticus Jan Voskuil schreef erover in De vrouw en haar huis: ‘Inderdaad lijkt mij dit glaswerk een hoogtepunt in Lebeau’s oeuvre. (...) In de afdeeling Tsjecho-Slowakije (...) zag ik eenige werken van Lebeau geëxposeerd, die tusschen het beste wat het buitenland had ingezonden, een uitstekend figuur maakten. En geen wonder, want hij toovert met het glas, het schittert en het parelt (...).’

 

Langgerekte kelken

Hoewel Lebeau van plan was om ook in 1928 in Bohemen te werken, was hij pas in de winter van 1929 opnieuw in de fabrieken van Moser. De in deze periode vervaardigde derde en laatste serie Boheemse unica heeft ten opzichte van zijn eerdere glaswerk een ander karakter. Waar Lebeau daarvoor zijn unica dunwandig en excentriek van vorm maakte en minder aandacht had voor de ‘wil’ van het materiaal, zijn de unica uit 1929 juist bijzonder zwaar en relatief eenvoudig van vorm. Verder zitten de kleuren en craquelures die zich voorheen aan het oppervlak bevonden nu gevangen onder een laag helder, kleurloos glas, wat een heel ander effect geeft. Terwijl de unica uit de eerste series door hun experimentele metaalfilm in sommige gevallen nagenoeg ondoorzichtig zijn en nauwelijks nog aan glas doen denken, lijkt Lebeau in deze laatste winter juist veel aandacht te hebben gehad voor de karakteristieken van het materiaal en zijn intrigerende glans en helderheid.

Het hieronder afgebeelde kelkglas op een brede platte voet is typerend voor deze laatste serie. Lebeau maakte meerdere varianten op dit thema, die zich onder andere in de collecties van Museum Boijmans Van Beuningen en het Stedelijk Museum bevinden. ‘Deze vazen welven breed omhoog of strekken zich uit tot lang gerekte kelken’, schreef Havelaar in Wendingen. ‘Hij [Lebeau] houdt van den grooten vorm. ’t Raffinement werd vooral gezocht in de techniek zelf, in de sneeuwige kristallisaties, in den doorrookten schemertoon, in de fijne gebrokenheid der kleuren.’ Het idee voor de ‘sneeuwige kristallisaties’ – een ingesloten, dicht craquelé van lichte vlokken – ontleende Lebeau aan de indrukken die een zware sneeuwbui in de Boheemse heuvels op hem maakte.

 

 

Simultaanschaker

Net als bij zijn eerdere series nam Lebeau maar een deel van zijn Boheemse unica mee terug naar Nederland, waar hij het exposeerde en verkocht in ‘De Bron’, de Haagse kunsthandel van zijn tweede partner Ditte van der Vries. De laatste serie werd tentoongesteld onder de titel ‘hand-gevormd Lebeau glas’. Uit de typering komt eens te meer naar voren dat Lebeau niet slechts de ontwerpen voor de unica aanleverde maar zeer betrokken moet zijn geweest bij het totale ontstaansproces. Ofschoon de kunstenaar zelden zelf glas heeft geblazen – in feite ook niet het belangrijkste aspect van het werk – had hij als ‘vormgever’ grote invloed op de uitkomst. Terwijl onder zijn instructies een van de glasblazers blies en een tweede de blaaspijp voortdurende ronddraaide, modelleerde de Nederlander – ondertussen tevens de luchttoevoer regelend – met eenvoudig houten of ijzeren gereedschap de gloeiende glasmassa. Als een simultaanschaker dirigeerde hij bovendien meerdere groepen werklieden. ‘Hij leidt de arbeiders als de dirigent van een orkest’, stelde Voskuil na een interview met Lebeau. ‘Elke groep heeft een werkstuk onder handen, waarvan hij telkens vorm en kleur bepaalt. Zijn gedachten worden tijdens de handeling dus onmiddellijk in de materie verwerkelijkt en voor een groot gedeelte danken de voorwerpen hieraan hun frischheid. Deze symphonieën van glas zijn duidelijk de directe producten van de lenige stof en de instrumenten (...). De schoonheid der techniek en de goede ingevingen van den kunstenaar hebben zich tot een harmonisch geheel vereenigd in deze voorwerpen (...).’

 

Stijgend enthousiasme

Voskuils positieve bespreking kan als representatief beschouwd worden voor de reacties in Nederland op Lebeaus Boheemse glas. De series werden door kunstminnaars en kenners met een stijgend enthousiasme ontvangen. Het Haags Gemeentemuseum en Museum Boijmans Van Beuningen kochten direct enkele unica aan terwijl het vermaarde interbellumtijdschrijft Wendingen in 1929 een speciaal themanummeraan het werk wijdde. Met name het experimentele element en de (zeker in Nederland) bijzondere technische kwaliteit werden geroemd. De alleen maar toegenomen waardering voor het werk is ook af te lezen in de prijzen, die in deze periode sterk stegen. Waar men in 1925 voor Lebeaus Leerdam-unica slechts een paar tientjes betaalde, was in 1929 de prijs voor een Boheems unicumal opgelopen tot enkele honderden guldens, wat vandaag de dag neer zou komen op enkele duizenden euro’s.

 

 

Internationale top

In Wendingen typeerde Havelaar Lebeau als ‘een man, die elk gebied der kunst, waarop hij zijn kracht beproefde heeft verruimd en vernieuwd’ en gesteld kan worden dat de kunstenaar met zijn batikwerk, damastontwerpen en toegepaste grafiek een belangrijk aandeel heeft gehad in het uiteindelijke gezicht van de Nederlandse Nieuwe Kunst en Art Deco. Op het gebied van glaskunst is Lebeau echter van meer dan nationale betekenis. Wat hij hier presteerde, kwam in slechts enkele jaren tot stand (1925-1929) maar is van uitzonderlijke technische en artistieke kwaliteit en kan zich meten met de internationale top.

Niet voor niets probeerde Cochius in 1928 Lebeau met een aantrekkelijk contract naar Leerdam terug te halen. Het was tevergeefs; de idealistische en principiële Lebeau was niet geïnteresseerd. Havelaar stelde terecht: ‘[hij is] de man die het goud najaagt, niet om het geld, maar om de illusie van het goud zelf (...).’

 

De vaas op de hoofdfoto is te zien in de tentoonstelling Gestolde Dromen IX bij Kunstconsult tot en met 22 juli 2018.

Klik hier voor een collectieoverzicht van objecten ontworpen door Chris Lebeau.

 

Dit artikel, geschreven door Jan de Bruijn, werd eerder gepubliceerd in Art Deco magazine (nr 12, winter 2015/2016). Hiervoor maakte hij onder meer gebruik van het boek Chris Lebeau (1878-1945), geschreven door Mechteld de Bois en in 1987 uitgegeven door het Drents Museum.

 

© Kunstconsult – 20th century art | objects

Citeren uit deze tekst is uitsluitend toegestaan met bronvermelding en met een link naar deze pagina.